Tuingeluid

De meeste zintuigen komen er in de tuin maar bekaaid af. Alle aandacht gaat naar het oog: Wat kleurt die oranje Kniphofia toch prachtig blij de lila herfstasters; wat vormen de grote bladeren van de rabarber een mooi contrast met het fijnverdeelde blad van de wijfjesvaren en wat doen de vertikalen van de toorts het toch goed bij de schotelvormige bloemen van de hemelsleutel. Geur speelt een ondergeschikte rol. De roos ‘New Dawn’ wordt niet zo veel verkocht om haar hemelse geur, maar omdat de verkoper deze roos aanprijst als een van de weinige rozen die het ook in de schaduw wel willen doen. Roos ‘Bonica’ is een topper omdat deze roos sterk en gezond is, en omdat ‘Bonica’ zelfs op zure zandgrond bereid is om haar beste beentje voor te zetten. Geur is kennelijk ondergeschikt aan uiterlijk en constitutie.

Tenzij het om kruiden als munt en citroenmelisse gaat. Dan wordt het onkruidachtige karakter van de plant door de vingers gezien ter wille van het aroma.

Ruiken wordt in de tuin kennelijk als minder belangrijk beschouwd dan zien, maar horen en voelen zijn zintuigen die al helemaal niet aan bod komen. Ooit heb ik een groep blinden rondgeleid door een tuin en het was leerzaam om planten op hun manier te ervaren. Lyrisch waren ze over het harde blad van de Dicksonia, een boomvaren, dat tussen hun vingers knisperde en over de fluwelig behaarde stengels van de Japanse wijnbes. En verrast over het grote blad van de siertabak Nicotiana sylvestris – ‘alsof iemand je een klamme hand geeft’ zei een van hen. En een klamme hand is één ding, maar het schilferige blad van Yucca filamentosa deed sommige blinden denken aan een huidziekte. Wie niet zien kan gaat veel intensiever horen, ruiken en voelen, maar ook voor de ziende tuinier is er in de tuin zoveel meer te ervaren dan wat met het oog is waar te nemen.

Geluid is iets waar we zelden bij stilstaan in de tuin, maar het spectrum van hoorbare indrukken is minstens zo rijk als dat van zichtbare. Een onuitputtelijke bron van tuingeluiden is de vijver. Ik ben geen voorstander van goudvissen in een vijver – ze woelen als varkens in de modder en maken dat helder water in troebele soep verandert, maar het smakkende geluid van een goudvis die een stukje brood uit de hand eet behoort toch zeker tot de canon van tuingeluiden die iedereen eenmaal in zijn leven gehoord zou moeten hebben, evenals het heldere ‘ploemp’ waarmee in de herfst een vallende eikel onder het wateroppervlak verdwijnt. In het water vallende eikels klinken bijna hetzelfde als vallende kiezelsteentjes, maar weer heel anders dan de ferme plons waarmee een kikker vanaf de vijverrand in het water springt. En wie heeft ooit het geluid gehord van een kikker die een insect uit de lucht hapt? Dat klinkt weer heel anders dan het nauwelijks hoorbare geluid dat klinkt als een zwaluw in de vlucht een slokje water neemt.

Groene kikker

Ook buiten de vijver zijn tuingeluiden te horen. Riet ruist, beweert de dichter, maar ik kan het geluid van de wind in de halmen van een Miscanthus onmogelijk horen als ruisen; in mijn oren klinkt het veeleer als schuren. Nu is het zo dat de Miscanthus, die weleens reuzenriet wordt genoemd, een veel stijvere plant is dan echt riet, maar ik ken geen enkel gras dat ruist - graan niet, Miscanthus niet en riet niet– allemaal maken ze als het waait een schurend geluid dat mij kippenvel bezorgt. Als krijt op een schoolbord. Ruisen doet de wind in de kruinen van hoge bomen. En de zee, als je die nog niet ziet maar al wel hoort vanachter de laatste duinenrij.

Geluiden in de tuin zijn niet per definitie aangenaam. Nog moeilijker te verdragen dan het schuren van dorre siergrassen is het geluid dat de reusachtige bladeren van de Gunnera maken als ze door de wind langs elkaar schaven. ‘Als een reus die zich scheert met een bot scheermes’, placht Christopher Lloyd te zeggen, maar ik vind het eerder klinken als een reus die stukken glas tussen zijn kiezen vermaalt. Vergezocht, deze vergelijkingen? Luister dan eens naar het openspringen van de zaadcapsules van de wolfsmelk Euphorbia characias op een zonnige dag in juni. In een van zijn gedichten heeft Remco Campert het over ‘het tere knetteren van een brandend poppenhuis’; hij had het niet over Euphorbia characias want hij is geen plantenman, maar een betere vergelijking had ik zelf niet kunnen bedenken.

Tuingeluiden werken nu eenmaal op je fantasie. ‘Daar zul je de artillerie hebben’, merkte een vriendin ooit op toen ze de zaaddozen van Alstroemeria ligtu hoorde openknallen, en ook heb ik het geluid van openspringende zaadpeulen van brem ooit horen vergelijken met een ververwijderd klapperpistool.

Het gedeelte van mijn tuin waaraan ik het meeste plezier ontleen is mijn bloemenweide. In juni is dat grasland een visueel spektakel, vol bloeiende orchideeën, composieten als biggenkruid en havikskruid, en vol wikke, morgenster en ratelaar. De ratelaar is genoemd naar zijn rammelende zaaddozen.

’s Zomers is het gras dor, maar het wordt pas gemaaid als de orchideeën zich begin-augustus hebben uitgezaaid. Het is dan dor, maar zeker niet doods. Sabelsprinkhanen tsjirpen dat het een aard heeft; libellen jagen op zweefvliegen en op een stille dag kun je de libellenvleugels horen snorren; spitsmuizen maken een geluid waarvan je nooit zou geloven dat het van een muis afkomstig kon zijn: het klinkt alsof een leger van mussen tussen de grashalmen zit te tsjilpen.

Use them or loose them, zeggen de Amerikanen als ze het over onze hersenen hebben. Datzelfde geldt voor onze zintuigen. Wie zijn vermogen tot horen voortdurend gebruikt kan zijn gehoor scherpen; wie niet luistert en alleen maar kijkt, zal eindigen als ziende ziend, maar horende doof. En misschien is het ons lot wel om in de loop van de evolutie ons gehoor te verliezen. In een openbaar park zie je niets anders dan tuinlieden met oorbeschermers, maar ook in de privétuin heb ik al mensen zien wieden met een walkman op. En neem het ze eens kwalijk, in een wereld die steeds voller is van allerlei vormen van lawaai, van verkeersgeraas tot housemuziek. Nog even en ons oor is even overbodig als onze blindedarm. Dan kunnen we ons waarschijnlijk niet meer voorstellen dat de merel op ons grasveld zijn kop scheef houdt omdat hij een regenworm in de grond kan hóren kruipen.