Gal

Onder de eiken ligt het vol met afgevallen aardappelgallen. Soms geef ik ze een schop als ik met de honden wandel en Bella – bijna veertien – kan het nooit laten om er achteraan te hollen. Ik heb net zo veel plezier als de hond in dat geschop, maar ik weet er ook nog een wetenschappelijke draai te geven. Want terwijl ik zo vrolijk loop te schoppen determineer ik de gallen die ik verplaats. Eigenlijk is het gallenseizoen nog niet aangebroken, want pas als het blad afvalt besef je wat een enorme verscheidenheid aan gallen onze inheemse bomen herbergen.

Het is vooral de eik die met recht aanspraak mag maken op het predikaat ecosysteem. In de kruin van de eik leven vlinders als de orionvlinder, de eikenspinner en de eikenpage; onder de eik groeien, in symbiose met de boom, allerlei paddenstoelen waarvan de cantharel de bekendste en de lekkerste is. Vlaamse gaaien, bosmuizen en wilde zwijnen eten de eikels. En een scala van galwespen, galmuggen en galmijten prikkelt de eik tot het maken van meer dan vijftig verschillende gallen.

Een gal is een woekering van plantenweefsel die ontstaat als een insect zijn eieren legt in een blad, een knop, of in de bast van een twijg. Tegelijkertijd wordt een stof afgescheiden die de plant prikkelt tot het maken van woekerend weefsel. Gallen kunnen bij allerlei planten voorkomen, en meestal blijft het bij één of twee verschillende gallen. Maar niet bij de eik; die maakt gallen in de vorm van knikkers, schoteltjes, vruchten, hoeden, mutsen en allerhande andere voorwerpen. De gallen zijn meestal genoemd naar hun uiterlijke verschijning: ananasgal, stuitergal, driekante steekgal, aardappelgal, kegelgal, knoopjesgal.

Mijn favoriet is de knoppergal, die niet op het blad, maar op de eikels van de zomereik groeit. De knoppergal zou zo uit een science fictionfilm afkomstig kunnen zijn; deze gal is glimmend olijfgroen, en voorzien van de meest grillige richels, knobbels en uitstulpingen. De knoppergal is zeldzaam, omdat deze gal pas ontstaat waar de zomereik en de moseik beiden voorkomen. De moseik, of Turkse eik, is pas een eeuw geleden op flinke schaal in Nederland aangeplant.

Het dier dat de knoppergal veroorzaakt kent een wonderbaarlijke levenscyclus: een wespje legt zijn eieren in de jonge vruchten van de zomereik; hieruit groeit de knoppergal. Uit de knoppergal komen alleen vrouwelijke galwespen. Die leggen, zonder bevrucht te zijn, eieren in de mannelijke bloemen van de moseik. Hierdoor ontstaan kleine galletjes waaruit in de zomer mannelijke en vrouwelijke wespen komen die paren, waarna de vrouwtjes in juni van het volgende jaar weer eieren leggen in de jonge eikels van de zomereik. Er zijn niet alleen twee soorten eiken, maar ook twee generaties galwespen nodig voor het instandhouden van de knoppergal. De natuur is vol wonderen. Maar het kan nog wonderbaarlijker, want er bestaan parasitaire wespjes die, als een koekoek, hun eieren leggen in een gal die door een andere soort wesp is veroorzaakt. En alsof dat dubbele wonder niet groot genoeg is, bestaat er ook nog een wesp die op de parasitaire wesp parasiteert. Het heeft iets weg van de Aleph van Borges: de hele kosmos in de eik weerspiegeld. En dat is nu het aardige van in de tuin werken; terwijl je op je knieën ligt te wieden, heb je uitgebreid de gelegenheid om over de wereld en haar wonderen na te denken. Niet alle gallen groeien hoog in een boom; de mooiste gal in mijn tuin is de mosgal, een donzige, aaibare woekering op de takken van de egelantier.