Droge tuin

Tuinieren is de kunst van het haalbare. Veel frustraties komen voort uit het feit dat iemand iets wil wat niet kan: prachtige riddersporen op droge zandgrond, bijvoorbeeld, of rododendrons op kalkrijk duinzand. Als onze grond niet geschikt is voor onze plannen, dan is het een natuurlijke reactie om die grond wèl geschikt te maken. Wij zijn immers de baas? Tuinboeken stonden vroeger vol met aanwijzingen hoe je je grond kon verbeteren, met tuinturf, met compost, en met oude stalmest. Tegenwoordig zijn we daar wat anders over gaan denken. Groenten doen het over het algemeen goed op bemeste grond, daar is iedereen het wel over eens, maar het ritueel bemesten van de siertuin begint in onbruik te raken.

Misschien heeft dat ook te maken met het feit dat oude stalmest bijna nergens meer te krijgen is, maar daarnaast begint toch ook het besef door te dringen dat het handiger is om de planten aan de grond aan te passen, dan de grond aan te planten.

Een voorbeeld is de droge tuin, die een enkele maal droog is omdat bomen al het water opsouperen, maar meestal omdat de grond goed afwatert. Wie op klei tuiniert zou dat als een zegen ervaren, de goed drainerende tuin, maar de zandtuinier ervaart drainage als een handicap.

Vroeger wist de eigenaar van de droge tuin wat hem te doen stond: ’s avonds werd de sproeier aangezet, en met mest, compost en bladaarde werd het humusgehalte van de grond – en dus het water vasthoudend vermogen – opgekrikt. Maar zand blijft zand. Er gaan generaties overheen voordat je van zand redelijke tuingrond hebt gemaakt. En over ongelimiteerd sproeien begint men tegenwoordig anders te denken. Milieubewuste tuiniers vragen zich af of het nu wel zo duurzaam is om ons met veel geld gezuiverde drinkwater zomaar op het gazon of op de borders te sproeien. Er is een voorhoede ontstaan die probeert te tuinieren zonder extra water. En naarmate de prijs van drinkwater stijgt, zal die waterloze beweging meer aanhangers krijgen. Ook zie je een voorzichtige terugkeer van de regenton.

Wie zonder sproeien wil tuinieren, moet van de nood een deugd maken. Een lichtend voorbeeld van het tuinieren-zonder-water vinden we in Engeland, in de tuin van Beth Chatto, de eigenares van een kwekerij-annex-showtuin die tuinierde op de minst belovende grond die ik ooit ben tegengekomen: puur grind, met een dunne toplaag van slechte, zure teelaarde. In plaats van dat grind te verbeteren, of een uitgebreid irrigatiesysteem te installeren, heeft Beth Chatto juist die dunne toplaag weggehaald, waardoor zij met een grindbank achterbleef.

Over het grind spreidde ze anti-worteldoek, waarin met een schaar kleine plantgaten werden geknipt. In die gaten kwamen droogtebestendige planten, die wel water kregen tot ze waren aangeslagen, maar daarna nooit meer.

Op die manier schiep Beth Chatto een droogtebestendige tuin die een mediterrane indruk maakt, en die bezoekers uit de hele wereld trekt. Haar gravel garden, zoals ze haar grindtuin noemde, heeft inmiddels school gemaakt en in heel tuinierend Europa is de grindtuin nu een geaccepteerd genre. De grindtuin zou weleens de tuin van de toekomst kunnen zijn, omdat er minder onkruid in groeit dan in de klassieke tuin, terwijl het ook nog eens gemakkelijker is uit te trekken. De tuin hoeft nooit gesproeid te worden en het geestdodende wekelijkse grasmaaien is in de grindtuin niet aan de orde. Tenslotte kun je in grind exotische planten in leven houden, die in meer vruchtbare grondsoorten niet winterhard zijn.

 

Natuurlijk is het niet nodig om je tuin vol grind te storten, maar het principe dat je op droge grond het beste kunt tuinieren met droogtebestendige planten, blijft recht overeind staan.

Hoe weet je of een plant droogtebestendig is? Je kunt er achter komen met vallen en opstaan, maar er zijn wel wat richtlijnen te geven.

Droogtebestendige planten hebben vaak grijs- , zilver- of blauwachtig blad. Want grijs, zilver en blauw worden veroorzaakt door een dichte beharing, een viltlaag, of - in het geval van blauw blad – een waslaag. Die laag gaat verdamping tegen. Planten die met weinig water toekunnen hebben vaak een lange penwortel, inplaats van een oppervlakkig wortelstelsel, en ook hebben droogteminnende planten vaak klein blad, immers: hoe groter het blad, hoe meer verdamping.

Met deze kenmerken in ons achterhoofd wordt het risico van miskleunen danig verkleind, want als we het blauwe blad zien van wijnruit, of het grijze blad van lavendel, dan kunnen we gevoeglijk concluderen dat we met droogteplanten te maken hebben. De toorts, met zijn lange penwortel en zijn zilveren blad, is een voorbeeld van een plant die van hete, droge zomers zelfs lijkt te genieten.

Ook de taal kan ons een handje helpen: planten met ‘zee’, ‘zand’ en ‘duin’ in hun naam, doen het altijd goed in de droge tuin, en vaak kun je ze ook nog opeten; zeekool, met zijn grote, geschulpte blauwgrijze blad is een smakelijke groente; Kleine zandkool is een goede vervanger van rucola, en van duindoornbessen maak je een wrange, maar oergezonde drank.

 

En in plaats van altijd maar te tobben met rozen die het op zandgrond toch nooit naar hun zin hebben, plant je gewoon de duinroos.

Mensen die op zand tuinieren klagen vaak over hun grond, maar zolang ze maar niet willen wat niet kan, heeft de droge tuin veel mogelijkheden. Dat wil zeggen: de droge tuin in de zon, want een tuin die pas echt lastig is, is de tuin in droge schaduw. Wie het over droge schaduw heeft bedoelt meestal de doorwortelde grond onder struiken of bomen, maar ook de schaduw onder een overhangend balkon of een overhangende dakrand kan knap lastig zijn om te beplanten. Vaak vind je droge schaduw onder een berk of onder een sierkers, maar dat zijn bomen die hun blad verliezen en daar valt in ieder geval in de bladerloze periode nog wel wat te improviseren met bolgewassen die een ‘omgekeerde groeicyclus’ hebben en die in de herfst en de winter groeien en bloeien in plaats van in de lente en de zomer. Voorbeelden zijn de tuincyclamen Cyclamen coum en Cyclamen hederifolium en ook de sneeuwklokjes zijn in ons veranderende klimaat allang geen lenteboden meer, maar winterherauten. De Italiaanse aronskelk heeft een winter lang mooi gemarmerd blad en de Algerijnse iris, Iris unguicularis, bloeit ’s winters af en aan, zolang het niet vriest.

Maar onder naaldbomen, of onder groenblijvende loofbomen zoals hulst en laurierkers, is het ook ’s winters droog. En toch – zelfs daar is hoop. Een werkelijk onverwoestbare plant is een wolfsmelksoort: Euphorbia amygdaloides ssp. robbiae – een lange naam maar de moeite van het onthouden waard. De plant maakt grachtengroene rozetten die ’s winters groen blijven en bloeit in het vroege voorjaar met geelgroene bloemen.

Een tweede kandidaat voor droge schaduw is een ooievaarsbek, Geranium macrorrhizum. Dit is een bodembedekker die niet helemaal overtuigend wintergroen is, maar die ‘s winters ook niet onder de grond verdwijnt. De haveloze periode duurt maar een paar wintermaanden en verreweg het grootste deel van het jaar heeft de plant aantrekkelijk zachtbehaard blad dat bij kneuzing penetrant maar niet onaangenaam ruikt. Je hebt Geranium macrorrhizum in verschillende kleuren: wit, roze en fel paarsrood. In de schaduw licht wit het meest op.

De Epimedium, die om zijn fragiele akelei-achtige bloempjes soms elfenbloem wordt genoemd, ziet er teer uit, maar dat is bedriegelijk. De plant is in werkelijkheid zo taai als een legerlaars en lijkt er een eer in te scheppen om daar te groeien waar niets anders gedijt. Er bestaan tientallen soorten, maar wie snel een flink stuk grond bedekt wil hebben moet op zoek naar de variëteit ‘Frohnleiten’, met mooi gemarmerd blad en heldergele bloemen in het voorjaar.

Al schrijvende schieten me steeds meer planten voor droge schaduw te binnen. Misschien valt het ongemak mee. Een echte liefhebber van droge schaduw is de stinkende lis, Iris foetidissima, een plant die zijn naam nauwelijks waarmaakt en die met veel fantasie bij kneuzing misschien een beetje naar carbol ruikt. Iris foetidissima bloeit flets vleeskleurig, maar maakt dit in het najaar goed met knaloranje zaden.