Elegante seringen

Als je in mei door een willekeurige straat loopt, langs voortuinen waarin de seringen in knop staan, dan zou je denken dat er maar één sering bestaat: Syringa vulgaris. Als straks de bloemen opengaan dan zullen ze weliswaar in kleur variëren van wit en het allerlichtste lila tot pauselijk paars en diep purperrood, maar alle bloempluimen ontspruiten aan dezelfde harkerige struiken.

Want laten we wel zijn: de geur van de sering is onvergelijkbaar, maar het frame waaraan de bloempluimen zijn gemonteerd verdient geen schoonheidsprijs. De sering heeft iets schonkigs, net als de moderne melkkoe waarvan het stoffelijk omhulsel al te duidelijk aan de kapstok van het skelet is opgehangen. Daarnaast is seringenblad uitgesproken saai, zodat je je kunt afvragen of die paar weken van glorie tijdens de bloei wel opwegen tegen elf maanden van nietszeggendheid. Er is wel een manier om de seringenstuik wat voller en minder hoekig te maken: je kunt een exemplaar van jongs af aan toppen waardoor de struik wordt gedwongen om zich te vertakken en de groei bossiger wordt. Maar eerlijk gezegd lijkt het mij handiger om een andere soort te planten dan Syringa vulgaris, omdat er soorten en kruisingen genoeg zijn die wèl van nature een wat bevalliger groeiwijze hebben.

Dit zijn gedachten die bij mij opkwamen toen ik de honden uitliet in een park dat al zo’n 50 jaar werd verwaarloosd. Daar kreeg ik een goede indruk van welke heesters je tot de ware overlevers zou kunnen rekenen; in dit geval waren dat de jasmijn, de deutzia en de sering. De seringen werden waarschijnlijk omstreeks 1850 geplant, in een tijd dat de variëteiten van Syringa vulgaris die we nu overal zien aangeplant nog niet bestonden, want die dateren voor het grootste deel uit het begin van de vorige eeuw. Deze survivalkampioenen zijn variëteiten van Syringa x chinensis – soms “Franse sering” genoemd - een bossige struik die zoveel opslag maakt dat je niet meer van één struik kunt spreken, maar meer van een kleine bosschage. Syringa x chinensis wordt niet hoger dan een meter of twee, bloeit vroeg – begin-mei – en heeft elegant blad ter grootte van ligusterblad, dat uitloopt in een parmantig puntje.

Voor een kleine tuin is het een ideale struik, met lichtpaarse, sterkgeurende bloemen op neushoogte. De best verkrijgbare vorm heet ‘Saugeana’. Er bestaan meer kleine, elegante seringen. De kleinste is Syringa meyeri ‘Palibin’, een heestertje van net een meter hoog, met breed blad waarvan de rand elegant gegolfd is. Voor wie een sering zoekt die ook om zijn blad de moeite waard is, is dit een optie. ‘Palibin’ bloeit in mei, maar blijft tot in september met af en toe een paar pluimen doorbloeien. De luchtige bloempluimen zijn meer roze dan paars.

Een tamelijk recente debutante op het seringenbal is Syringa patula ‘Miss Kim’, een kleine, tot twee meter hoge struik die in 1991 met een Getuigschrift van Verdienste werd onderscheiden. ‘Miss Kim’ bloeit met lichtpaarse, vertakte pluimen die in hun zware geur een hint van kruidnagel afgeven. Zoals een schoolklas vaak meerdere meisjes (en jongens) bevat die Kim heten, zo is er onder seringen ook een tweede Kim.

 

Dit is Syringa x josikaea ‘Kim’. Syringa josikaea wordt ook wel “Hongaarse sering” genoemd. Het is een dichtvertakte struik van 3,5 m hoog met overhangende, sterkgeurende bloempluimen tegen het einde van mei en in het begin van juni. Uit het huwelijk tussen de Hongaarse sering en een Chinese soort, Syrynga reflexa, is Syringa x josiflexa ‘Bellicent’ ontstaan, een drie meter hoge sering met sierlijk overhangende twijgen en hangende, vertakte bloempluimen. Geen Getuigschrift van Verdienste, maar van alle verkrijgbare seringen de meest elegante.