Meestal neemt die natuurtuin de vorm aan van een bloemenweide waarin gestreefd word naar een reïncarnatie van het ouderwetse hooiland, vol margrieten, beemdooievaarsbekken, weidesalie en – met een beetje hulp van de tuinman – rietorchis en gevlekte orchis. Paardenbloemen, weegbree en madeliefjes, de gazon-onkruiden van een paar generaties geleden, worden weer in ere hersteld. Gemaaide paden geven aan wat pad is, en wat weide. En een mooier effect kun je in de tuin niet bereiken dan het contrast tussen gemaaid en ongemaaid gras. Er kleven twee grote nadelen aan de bloemenwei: je kunt er niet in voetballen, en een wei vereist een flinke ruimte, want in een kleine tuin is een nostalgisch weitje vol wilde bloemen niet mooi, maar slechts potsierlijk.
Wie maar een paar vierkante meter beschikbaar heeft voor zijn natuurtuin kan beter proberen om een akker te imiteren, dan een wei. In een strook van, laten we zeggen, twee bij vier meter kun je met akkermengsels veel effect bereiken. En het mooie van de akker in vergelijking met de bloemenwei is dat je de akker ieder jaar weer opnieuw met andere bloemen kunt inzaaien, want de essentie van de akker is dat hij elk jaar wordt omgespit. Echt authentiek wordt de bloemenakker als je haver, rogge of gerst door het bloemenzaad mengt; op die manier kun je een romantisch mengsel zaaien van bijvoorbeeld kamille, klaproos, korenbloem, bolderik en rogge. Wieden is overbodig bij deze vorm van tuinieren want de niet-gezaaide eenjarige onkruiden die ongetwijfeld zullen ontkiemen, vallen weg tussen de gezaaide planten. Voorwaarde is wel dat je van grond uitgaat die vrij is van vaste onkruiden zoals akkerdistel, brandnetel, akkerpest en zevenblad. Maar dat moet op acht vierkante meter te bereiken zijn. Spit en zaai ieder jaar, want wie verwacht dat de planten zichzelf wel zullen zaaien en dat de akker het volgende jaar weer even mooi zal zijn, komt bedrogen uit.
Natuurlijk is het niet noodzakelijk om met mengsels van allerlei verschillende plantensoorten te werken. Je zou een stukje gespitte grond ook kunnen inzaaien met Papaver somniferum, de opiumpapaver. De normale opiumpapaver, die in Zeeland niet voor opium maar voor maanzaad wordt geteeld, is heel licht lila van kleur, maar bij zaadhandels die zich in tuinplanten specialiseren zijn allerlei verschillende vormen verkrijgbaar – van spierwit tot bijna zwart, en van enkelbloemig tot gevuld. Voor minder dan een Euro zaait het akkertje in met Papaver somniferum ‘Pioenbloemig Gemengd’, waarvan de bloemen, in alle schakeringen van wit, roze, wijnrood en geronnen-bloed-rood, inderdaad aan pioenrozen doen denken. Strooi niet het hele pakje zaad tegelijk uit, maar zaai met tussenpozen van twee weken vanaf april om een opeenvolging van bloemen te krijgen. Mijn persoonlijke favoriet is een mengsel van gewone klaprozen en korenbloemen in allerlei kleuren.
Maar voor de teerbesnaarden die knalrood te heftig vinden in de tuin zijn er ook klaprozen in allerlei tere kleuren – van parelmoergrijs tot zalmroze en lila. Het zaad is in de handel onder twee verschillende namen; soms wordt het zaad aangeboden onder de naam Papaver rhoeas ‘Mother of Pearl’, maar andere leveranciers noemen het ‘Fairy Wings’. Beide namen belichten een karaktertrek van de bloem: de bloemen glanzen als parelmoer en hebben de breekbaarheid van elfenvleugels. Deze pastelkleurige klaprozen komen ieder jaar vanzelf weer op, maar dat kan geen bezwaar zijn.