Een meadow is een bloemenweide: een nabootsing van ouderwets hooiland met veel wilde bloemen. Zowel in Engeland als bij ons is die vorm van cultuurland verdwenen, behalve dan hier en daar met een hek er om, in een natuurreservaat. De bloemenwei past niet in de moderne veeteelt. En omdat buiten de tuin alle biodiversiteit onder druk van de moderne agribusiness verdwijnt, is bij tuiniers de wens ontstaan om binnen de grenzen van de tuin datgene te herscheppen wat daarbuiten verdwenen is: de bloemenwei.
Om een bloemenwei te maken moet je weinig doen en veel laten: je kunt de grasmaaier niet naar de kringloopwinkel brengen, want je hebt hem nodig om een pad door, of rondom, je bloemenwei te maaien. Maar het wekelijkse maaien van het gazon hoort tot het verleden. Verder hoef je geen mest of compost meer te strooien. Het principe van de bloemenwei is verarmen in plaats van verrijken. Hoe minder tierig het gras, hoe meer bloemen. Tenslotte hoef je nooit meer te wieden, want onkruid bestaat niet in de bloemenwei. Paardenbloemen en ereprijs geven juist kleur.
Er bestaan twee scholen onder de makers van bloemenweiden. Aanhangers van de eerste school houden vol dat je begint met het verwijderen van de vruchtbare teellaag. Dit zou je de ‘grote-stappen-gauw-thuis-methode’ kunnen noemen. Effectief, maar niet iedereen zit te wachten op ontgronders in zijn achtertuin. Als je – zoals ik – bij de tweede school hoort ga je uit van de bestaande situatie: je laat het gras groeien en kijkt wat er gebeurt.
Ik had geen gras als uitgangspunt; ik begon met een veld vol bramen, distels en brandnetels, met als extra handicap de supervruchtbare grondsoort Gelderse löss – leuk als je andijvie wilt telen, maar minder fijn om een bloemenweide op te maken. Op zand zit je beter; toen mijn vader oud en krakkemikkig werd liet hij zijn gazon groeien en maaide er alleen nog een paadje door. Hij plantte wat orchideeën en na een paar jaar had hij een paradijs, dankzij zijn schrale zandgrond. Zelf heb ik vier jaar iedere week moeten maaien, en vooral het maaisel moeten afvoeren, voordat de distels en brandnetels waren verdwenen. Toen kon ik beginnen met het planten van krokussen, narcissen, kievitsbloemen en sneeuwklokjes. En zes weken nadat die vroegbloeiende bollen waren uitgebloeid, ging ik weer verder met maaien. En afvoeren. Veel later kon ik beemdooievaarsbek en weidesalie planten. En een recente toevoeging zijn sleutelbloemen.
De tien orchideeën die ik van Great Dixter meenam zijn er nu honderden geworden, maar dat heeft jaren geduurd. De harlekijnorchis – ook uit Engeland – doet het minder goed. De drie geplante exemplaren zijn er nu, na twintig jaar, zes. Een groot succes is de rietorchis die zich naar hartenlust uitzaait op mijn tamelijk droge grond en die nu ook buiten de tuin hier en daar in de omgeving opduikt.
Een bloemenwei is ook een vlinderwei. De oranjetip heeft pinksterbloemen nodig en ook het icarusblauwtje, het hooibeestje (zie hierboven) en de kleine vuurvlinder zijn echte graslandbewoners. Daarover later meer.