Weg met de dakpan

Als je zoals ik al jarenlang over planten schrijft dan is het onvermijdelijk dat je jezelf van tijd tot tijd herhaalt. Het komt zelfs weleens voor dat ik mezelf tegenspreek, want inzichten evolueren met het verstrijken van de tijd. Een enkele maal – zoals nu – herhaal ik mijzelf omdat dat kennelijk nodig is. Want nog altijd zie ik hier en daar een dakpan tegen de voet van een clematis staan. En ik heb het al minstens driemaal gezegd: zoiets is contraproduktief, vooral als een clematis pas geplant is. De clematis is een klimplant die behoefte heeft aan water; van dakpannen is bekend dat ze water tegenhouden. Dat valt niet met elkaar in overeenstemming te brengen.

Natuurlijk weet ik waarom die dakpan wordt geplaatst: de dakpannenplaatser heeft gelezen dat zijn clematis behoefte heeft aan ‘koele voeten’. Hij heet tenslotte niet voor niets bosrank in het Nederlands, zo luidt de redenering, en in het bos is het koel. Daarom zou ik tegen de aanhangers van de dakpannentheorie willen zeggen: hou eens een thermometer achter die dakpan als de zon erop staat. Dan zul je zien dat de plant gekookte voeten heeft inplaats van koele. En verder wil ik er geen woorden aan vuil maken. Wie zijn clematis het leven onmogelijk wil maken moet dat vooral doen.

Maar zelfs als je je best doet om het een clematis naar de zin te maken, gaat de plant toch vaak om onverklaarbare redenen dood. Nu ja – helemaal onverklaarbaar is die dood meestal niet, want als de dakpan geen doodsoorzaak is, dan gaat het meestal om een schimmelziekte die heel toepasselijk clematisverwelkingsziekte heet. Schimmels verspreiden zich vooral via vochtig blad en het helpt daarom om het blad van een clematis zo droog mogelijk te houden. Sproei nooit op het blad, maar alleen op de grond. Dat advies geldt trouwens voor meer planten. Maar tegen een regenbuitje valt natuurlijk niets te doen en afdoende middelen ter bestrijding van de clematisverwelkingsziekte zijn voor de particulier alleen op de zwarte markt te krijgen.

De beste politiek lijkt mij dan ook om uitsluitend clematissen te planten die weinig ziektegevoelig zijn. Dat zijn er nogal wat; bijna alle kleinbloemige clematissen krijgen zelden of nooit verwelkingsziekte. Schrik niet van het woord kleinbloemig, want dat is rekbaar. De grootste onder de kleinbloemigen hebben bloemen van 10 cm in doorsnede. De bekendste kleinbloemige clematissen zijn afstammelingen van Clematis viticella, een plant die in het wild in Zuid-Europa groeit. En niet in het koele bos, maar in Portugal.

Clematis viticella is met andere soorten gekruist en dat heeft geleid tot een groep die ‘de viticella’s’ worden genoemd. De grenzen van deze groep zijn vaag, en vaak is de oermoeder niet meer in het nageslacht te herkennen.

Viticella’s bloeien op het jonge hout, na de langste dag. (In welke maand valt die langste dag?, is mij ooit tijdens een lezing gevraagd.) Die late bloei op de ranken die in hetzelfde seizoen zijn gegroeid maakt dat de snoei van de viticella’s niet lastig is. Als ze uitgebloeid zijn, in de herfst, neem je een heggeschaar en knip je alle groei van het seizoen zo’n 20 cm boven de grond af. Maaien, met een strimmer of met een bosmaaier, mag ook. Dat is alles. Het opruimen duurt langer dan het snoeien zelf.

Er zijn zo’n 20 verschillende viticella’s te krijgen, maar mijn favoriet heet ‘Purpurea Plena Elegans’. Gevulde bloemen als roosjes in uitgewassen lila. Alle planten in cultuur zijn afkomstig van stekken die gestolen zijn door een overleden vriend van mij die in de vorige eeuw over een tuinmuur klom om stekjes van deze uitgestorven gewaande variëteit te bemachtigen.

De clematis heeft één belangrijk nadeel: de bloemen hebben geen geur. Maar er zijn uitzonderingen.

 

 

 

 

 

Zo’n uitzondering is een kruising tussen Clematis viticella en Clematis recta. De bloemen zijn klein en spinachtig en van een onduidelijke kleur – iets tussen wit en paars. Maar de geur is hemels. Deze kruising heet dan ook Clematis x aromatica.