Beukenhaag

Tuinieren is een zaak van vallen en opstaan, van fouten maken en van die weer herstellen. Een fout die waarschijnlijk het vaakst gemaakt wordt - en het moeilijkst hersteld - is het planten van de verkeerde haag. De meest gemaakte fout bij het planten van een haag is het onderschatten van de groeikracht en de uiteindelijke omvang.

Vaak wordt gekozen voor een haag die zo snel mogelijk groeit, bijvoorbeeld voor een haag van Leylandcipressen, zonder te beseffen dat groeikracht een voordeel is zolang de haag nog niet op hoogte is, maar omslaat in een nadeel als hij zijn uiteindelijke gewenste hoogte heeft bereikt. En een haag van Leylandcipressen is maar moeilijk te temmen. Ook de breedte van een volwassen haag wordt steevast onderschat. Nu is er ook veel verbeeldingskracht nodig om te beseffen dat de iele, vingerdikke boompjes die u langs uw gespannen touwtje plant straks een haag van anderhalve meter breed zullen worden. Want dat is de breedte waarop u mag rekenen. Hagen moeten altijd zo geknipt worden dat ze van onderen breder zijn dan van boven – dit om ervoor te zorgen dat ook de onderste takken van de haag voldoende licht krijgen want anders zou een haag van onderen kaal worden. Als een haag volgens de regels van de kunst wordt geknipt, dan kun je bij een haaghoogte van twee meter ter hoogte van het maaiveld rekenen op een breedte van anderhalve meter. In een grote tuin is dit meestal geen bezwaar, maar een kleine tuin die door een haag omgeven wordt lijkt door zo’n haag nog kleiner dan hij is en kan daardoor de sfeer aannemen van de luchtplaats van een gevangenis. Daarbij komt nog dat er aan de doorwortelde voet van een haag maar weinig planten willen groeien.

Wie een haag wil planten, komt voor meerdere belangrijke keuzes te staan: is de haag vooral tegen de inkijk bedoeld, dan zal hij ’s winters groen moeten blijven. Vaak wordt in dat geval voor coniferen gekozen, maar ook laurierkers en hulst blijven eeuwig groen. Mag de haag bladverliezend zijn, dan kan er ook gekozen worden uit coniferen, bijvoorbeeld larix of moerascipres, maar meestal gaat de voorkeur uit naar beuk of haagbeuk, waarbij men voorbijgaat aan het feit dat ook bladverliezers als gele kornoelje, meidoorn en veldesdoorn mooie, dichte hagen kunnen vormen.

Het is aan leken niet altijd even gemakkelijk uit te leggen dat je van haagbeuk geen beukenhaag kunt maken. Maar haagbeuk, Carpinus betulus, en beuk, Fagus sylvatica, hebben even weinig met elkaar te maken als, laten we zeggen, een wilg en een kastanje. Haagbeuk behoort niet eens tot de beuken- , maar tot de berkenfamilie. De enige overeenkomst is dat beide bomen voor het maken van hagen gebruikt worden. Haagbeuk verdraagt iets meer schaduw dan beuk, en is ook iets beter bestand tegen uitgesproken vochtige grond.

Een haag van haagbeuk is iets smaller te houden dan een haag van beuk. De hoge maar smalle hagen die zo typerend zijn voor Franse kasteeltuinen bestaan altijd uit haagbeuk. Zowel haagbeuk als beuk heten dan wel bladverliezend te zijn, maar ze verliezen hun blad niet in de herfst, tegelijk met grote vrijstaande beuken en haagbeuken. Als ze als haag worden gebruikt houden ze hun blad tot diep in de winter vast, waarbij beuk iets hardnekkiger is dan haagbeuk. Een haagbeukenhaag is in februari meestal wel kaal, terwijl een beukenhaag zijn dorre blad blijft vasthouden totdat in het voorjaar het jonge blad ontluikt. Dat laatste kan vervelend zijn, bijvoorbeeld als een beukenhaag in de buurt staat van een moestuin. Het beukenblad laat namelijk precies los op het moment dat de eerste spinazie gesneden kan worden en spinazie met beukenblad is geen delicatesse.

Beuken zijn er in twee bladkleuren: bruinrood en groen. Beide soorten zijn geschikt voor het maken van een haag, maar groene zijn een stuk goedkoper dan rode. Vooral op een flinke lengte is het aardig om bij wijze van grapje een paar rode beuken tussen de groen te laten verdwalen, of omgekeerd.

Carpinus betulus

Beukenhagen vragen weinig onderhoud; een jaarlijkse knipbeurt in het voorjaar is voldoende, hoewel er perfectionisten zijn die tweemaal per jaar knippen, in mei en in augustus. Bij een goede bemesting kun u rekenen op een groei van ongeveer een halve meter per jaar. Maar aan  die bemesting ontbreekt het nogal eens want veel mensen denken dat een haag niet bemest hoeft te worden. Maar juist waar boompjes zo dicht op elkaar staan – meestal worden er minstens drie op een strekkende meter geplant – concurreren de afzonderlijke beukjes met elkaar en is de behoefte aan mest en aan water groot. Een beuk is niet alleen maar een boom, maar, net als iedere boom een heel ecosysteem, met de daarbij horende galwespen, kevers, luizen, broedvogels, rupsen en schimmels. In het postuum uitgegeven boek Eik en Beuk van Jac.P. Thijsse wordt dat mooi beschreven. Bij zo’n ecosysteem horen ook parasieten en bij de beuk wordt die groep vaak vertegenwoordigd door de bladluis. Dit is geen reden tot verontrusting. Bladluizen dienen veel insektenetende vogels tot voedsel en wie ze beslist kwijt wil kan ze met een sterke waterstraal uit de haag spuiten. Gebruik geen hogedrukspuit, want die verwijdert wel de luizen, maar ook het blad.